Imaginair

‘Ben jij een imaginaire vriend?’ Ik neem een slok van mijn koffie.

‘Ie-maa-sjie-nèèèr?’ De wolf staat tegen het aanrecht geleund. Hij roert in zijn beker. ‘Je bedoelt dat ik niet echt ben?’

Er verschijnt een sluwe grijns op zijn kop en voor ik weet wat er gebeurt laat hij zijn kop koffie op de grond vallen. Lichtbruine spetters vliegen in het rond. ‘Wat doe je nou?’ brul ik verontwaardigd. Op de pas gedweilde vloer ligt een plas te midden van witte scherven.

‘Je wou toch weten of ik echt was?’ Met glinsterogen kijkt de wolf me aan. ‘Nu weet je het.’

‘Ik weet helemaal niks!’ Boos ga ik op mijn knieën zitten om de scherven bij elkaar te vegen. ‘Ja, dat mijn lievelingsbeker kapot is, dát weet ik!’

De wolf trekt me overeind. ‘Maak je niet druk. Je hebt een kast vol bekers. En ik heb je antwoord gegeven op een vraag waar je al een tijd mee rond liep.’

Ik kijk de wolf aan. ‘Hoe weet jij dat?’

Hij antwoordt niet. In plaats daarvan pakt hij een doek van het aanrecht en dweilt de plas koffie op.

Ik kijk hoe hij bezig is. Zijn rugspieren zie ik bewegen onder zijn zwarte slipjas.  De nagels van zijn poten krassen een beetje over de tegelvloer terwijl hij zich uitrekt om ook de verste spetters op te dweilen. Als dat is gelukt komt de wolf komt overeind. Met beide poten ondersteunt hij de druppende doek. Hij probeert snel bij het aanrecht te komen om de doek uit te spoelen, maar ik sta in de weg. Vol raakt de natte doek me in mijn buik. Een harige poot raakt mijn blote arm, de ruwe vacht streelt mijn huid. In een vreemde omhelzing, waarbij de wolf de natte theedoek over mijn hoofd in de spoelbak mikt, voel ik de wolf. Hij is echt.

Als hij me heeft losgelaten vraag ik: ‘Ben ik gek?’

‘Omdat je praat met een wolf?’ Hij lacht. ‘Ja, je bent gek!’ Dan verdwijnt de lacht uit zijn ogen en kijkt hij me aan met een serieuze blik. ‘Er is zoveel meer in het universum dan alleen de dingen die je met je ogen kunt zien’ zegt hij. ‘En dat weet je ook allang.’ 

Ik knik. ‘Ja, ik weet het, maar…’

‘Mevrouw Ja Maar!’ roept de wolf. Hij grijnst. ‘Daar is ze weer: Ik weet het. Maar vaak ook niet.’ Uit het hoopje scherven op het aanrecht vist hij er een met een paar bloemen erop. Hij veegt de koffiespetters eraf en geeft ‘m aan mij. ‘Ik ben echt. In je zak stoppen en nooit meer vergeten!’